< Dakkapel 3e 4-5 Terug naar voorkant Rijksmuseum Raam 2e 1-2 >
Hij is een Nederlandse kunstschilder, werkend in de 17e eeuw, de tijd van de Nederlandse barokke schilderkunst. Zijn werk wordt vooral gekenmerkt door humor en uitbundig kleurgebruik.
Jan Steen is de zoon van Havick Steen, een koopman in graan en brouwer, en van Elisabeth Capiteyn. Zij zijn in 1625 als katholieken voor de schepen getrouwd en zijn naar alle waarschijnlijkheid pas daarna in een schuilkerk gehuwd. Jan was de oudste van acht kinderen.
Net als zijn nog beroemdere tijdgenoot Rembrandt van Rijn gaat Jan Steen naar de Latijnse school in Leiden. In 1646 schrijft hij zich in bij de Universiteit van Leiden, maar dat heeft waarschijnlijk meer met de privileges, zoals vrijstelling van burgerwachtdienst en drankbelasting, te maken dan met serieuze carrièreplannen. Hij krijgt in Utrecht schilderles van Nicolaus Knüpfer, een Duitse schilder van historische en figuratieve taferelen. Invloeden van Knüpfer kunnen worden gevonden in Steens gebruik van compositie en kleur. Een andere bron van inspiratie vormt Adriaen van Ostade, een schilder van het boerenleven, die in Haarlem leefde. Het is niet bekend of Steen ook daadwerkelijk leerling van Van Ostade is geweest.
In 1648 wordt Jan Steen opgenomen in het in dat jaar opgerichte schildersgilde St. Lucas in Leiden en werkt samen met Gabriël Metsu. In 1649 trekt Jan Steen in bij landschapsschilder Jan van Goyen in Den Haag en trouwt diens dochter Margriet. Beide schilders werken vijf jaar samen. In 1654 wordt hij lid van de plaatselijke schutterij. Steen verhuist naar alle waarschijnlijkheid naar Delft, waar hij de herberg De Slange zonder veel succes runt. De plaatselijke economie raakte in het slop na de ontploffing van het kruidhuis waarbij veel huizen zijn verwoest.
Van 1656/1657 tot 1660 leeft hij in Warmond en van 1660 tot 1670 in Haarlem, waar hij zijn meest productieve periode heeft. Desondanks betaalt hij in deze periode nog steeds schulden uit Delft af. In 1669 was zijn financiele situatie verbeterd maar in het voorjaar stierf zijn vrouw. Een jaar later stierf zijn vader en verhuist Steen terug naar Leiden, waar hij de rest van zijn leven blijft wonen in het huis dat hij van zijn ouders erft. Hij hertrouwt in 1672 de weduwe Maria van Egmont, met wie hij nog twee kinderen krijgt.
In 1671 is hij gekozen tot hoofd van het kunstenaarsgilde en in 1672 opent Jan Steen de taveerne “de Vrede”. In 1674 is hij opnieuw gekozen tot hoofd van het Sint-Lucasgilde. In deze tijd is de schilder vaak gezelschap van Frans van Mieris, en volgens Arnold Houbraken en Jacob Campo Weyerman werd die tijd voor een groot deel drinkend doorgebracht.
Jan Steen stierf in 1679 en werd bijgezet in het familiegraf in de Pieterskerk in Leiden. Zijn dochter Catherina trouwde met de zeeschilder Jan Porcellis.
Bron Wikipedia
Hij is een Nederlandse schilder en graveur en tekenaar behorend tot de Hollandse School en is de oudste zoon van Jan Hendricx Ostade, die uit het dorp Ostade in de buurt van Eindhoven kwam. Zowel Adriaen als zijn broer Isaac namen de naam "van Ostade" aan toen ze schilder werden.
Volgens Houbraken kreeg Adriaen van Ostade les van Frans Hals, tegelijkertijd met Houbraken zelf en Jan Miense Molenaer. Van Ostade trouwt op zijn 28, maar zijn vrouw overlijd in 1640, waarna Adriaen van Ostade snel hertrouwt. In 1666 wordt hij opnieuw weduwnaar. Het is onbekend hoeveel schilderijen Van Ostade geschilderd heeft: schattingen lopen uiteen van 385 tot meer dan 900.
Bron Wikipedia
Hij is een Nederlandse kunstschilder, zijn naam wordt ook wel geschreven als Pieter de Hoogh, Pieter de Hooghe en Pieter Hendricksz. de Hooch.
Pieter de Hooch is gedoopt in de Hervormde kerk in Rotterdam op 20 december 1629, zijn vader is metselaar en zijn moeder vroedvrouw. De Hooch is volgens Arnold Houbraken in de leer gegaan bij de landschapsschilder Nicolaes Berchem in Haarlem, samen met Jacob Ochtervelt.
De eerste bron die vermeldt dat hij in Delft woont, is uit augustus 1652. Daar kwam hij in dienst bij de rijke linnenhandelaar Justus de la Grange (ook bekend als Justinius de la Oranje), die elf schilderijen van hem heeft bezeten. De Hooch trouwde 3 mei 1654 met Jannetje van der Burch, de dochter van een aardewerkfabrikant in Delft en zus van de schilder Hendrick van der Burgh. Het paar kreeg zeven kinderen. Het volgende jaar, 20 september 1655, wordt hij ingeschreven bij het Sint-Lucasgilde in Delft. Zijn werk uit het begin van de Delftse periode maakt vrijwel geen indruk waardoor de schilder een armoedig bestaan heeft.
Rond 1658 verandert Pieter de Hooch zijn schilderstijl. Hij gaat lichter schilderen, en zijn afbeeldingen worden ruimtelijker en door het gebruik van perspectief krijgt het ook meer diepte. Bovendien begint hij zijn werken van een jaartal te voorzien. Vanaf dat moment schilderde Pieter de Hooch zijn topstukken, maar een relatief korte periode, tot ongeveer 1662.
Omstreeks 1660 verhuisde Pieter de Hooch naar Amsterdam. Op 15 april 1661 werd één van zijn dochters gedoopt in de Westerkerk. Aanvankelijk woonde hij er op bescheiden adressen maar in mei 1668 woonde hij in de aanzienlijkere Konijnenstraat in de Jordaan. In Amsterdam kwam hij in contact met de hogere kringen, want zijn interieurs werden eleganter en rijker. Zijn schilderijen werden ook groter, maar zijn schilderstijl werd zwaarder en de schaduwen minder transparant. Er is ook uit deze tijd veel minder werk bekend, misschien heeft dit te maken met zijn geestelijke conditie, want Pieter de Hooch stierf in het Amsterdamse 'Dolhuis' (gekkenhuis), op de Kloveniersburgwal.
Volgens F. Grijzenhout, in New information on Pieter de Hooch and the Amsterdam lunatic asylum, Burlington Magazine CL, sept. 2008, p. 612-613 is het echter zijn zoon, ook Pieter genaamd die in het 'dolhuijs' komt te overlijden en is het inschrijven van zijn zoon alhier het laatste teken van leven van de schilder.
Bron Wikipedia