< Raam 1e 3-4                                                            Terug naar voorkant Rijksmuseum                                                                      Raam 2e 1-2 >

                                                                                                   

Tweede etage, raam 1 2 en 3 zijde Stadhouderskade

Linkerraam met Cornelis Engebrechtsz, midden met Lucas van Leyden en rechts Jan van Scorel.

 

                                   

Linkerraam met Cornelis Engebrechtsz, midden met Lucas van Leyden en rechts Jan van Scorel

Linkerraam met Cornelis Engebrechtsz, midden met Lucas van Leyden en rechts Jan van Scorel

Lucas van Leyden, ook Lucas Hugensz. van Leyden of Lucas Jacobsz. genoemd, (Leiden, mei of begin juni 1494 - Leiden, tussen mei en begin augustus 1533)

Van Leyden was een zoon van de schilder Huygh Jacobsz. en zijn vrouw Marie Hendriksdr. Volgens de kunstenaarsbiograaf Karel van Mander werd hij geboren in mei of juni 1494. Later werd dit jaartal in twijfel getrokken, sommigen vermoeden zelfs dat Van Leyden in 1489 werd geboren, maar 1494 wordt officieel aangehouden. Hij werd eerst opgeleid door zijn vader en daarna door de Leidse schilder Cornelis Engebrechtsz. Van Leyden was een vroegrijp talent. Op 9-jarige leeftijd zou hij zijn eerste gravure gemaakt hebben en zijn eerste schilderij zou hij op 12-jarige leeftijd verkocht hebben. Zijn vroegst gedateerde gravure is Mohammed en de vermoorde monnik uit 1508, een knap stukje werk, waaruit blijkt dat hij een goede opleiding heeft gehad.

Hij trouwde in 1515 met Elisabeth van Boschhuyzen, afkomstig uit een aanzienlijk geslacht in Leiden. Lucas heeft veel gereisd. Hij ontmoette in 1521 in Antwerpen zijn tijdgenoot Albrecht Dürer, die hem bewonderde en werk met hem ruilde. Hij bezocht Jan Gossaert in Middelburg en reisde met hem door Vlaanderen. Van Leyden overleed in 1533 na een langdurig ziekbed aan tuberculose. Hij werd begraven in de Pieterskerk in Leiden.

 

Werk

Hij is het bekendst geworden vanwege zijn grafisch werk. Zijn werk bevat zowel gotische als renaissancistische elementen en wordt daarom wel gezien als een overgang tussen die twee perioden, zoals blijkt uit zijn gebruik van het perspectief.

Naast gravures maakte hij ook schilderijen. Circa vijftien werken zijn met zekerheid aan hem toe te schrijven. Zijn schilderwerk is volgens zijn bewonderaar Conrad Busken Huet duidelijk minder dan zijn grafisch werk.

Rembrandt bezat zijn volledige prentwerk. Van Rembrandt is bekend dat hij in 1642 bedragen van 200 tot 250 gulden - toen een jaarloon voor een werkman - uitgaf voor een prent van Van Leyden. Van Leydens thema's omvatten net als die van Rembrandt het dagelijks leven, zoals bedelaars en charlatans. Rembrandt heeft zich hierdoor merkbaar laten inspireren. Werk van Van Leyden hangt onder meer in het Rijksmuseum en het Leidse Stedelijk Museum de Lakenhal. In Leiden is onder andere Het Laatste Oordeel te zien, één van zijn bekendste schilderijen.

(bron Wikipedia)

Cornelis Engebrechtsz. (Leiden, ca. 1462 - Leiden, 1527), of ook Cornelis Engelbrechtsen

Hij was een Nederlandse kunstschilder, hij was de eerste belangrijke kunstschilder uit Leiden. Engebrechtsz. was ook de leermeester van een aantal andere Leidse schilders, waaronder Lucas van Leyden, Aertgen van Leyden en Engebrechtsz.' eigen zoon Pieter Cornelisz. Kunst. Lucas van Leyden wordt als zijn belangrijkste leerling beschouwd en overschaduwde hem in bekendheid.

Werk van Engebrechtsz. bevindt zich onder meer in het Rijksmuseum Amsterdam, het Kunsthistorisches Museum in Wenen, het J. Paul Getty Museum in Los Angeles en het Metropolitan Museum of Art in New York.

De achternaam van de schilder wordt in de bronnen uit zijn eigen tijd gespeld als Engebrechtsz. De vaak voorkomende naamsvariant Engelbrechtsz. is ontleend aan het Schilder-boeck van Karel van Mander, een van de belangrijkste bronnen over het leven van Engebrechtsz. Door latere auteurs wordt de spelling Engelbrechtsz. regelmatig overgenomen

Carrière

Engebrechtsz. was de eerste Leidse kunstschilder aan wie werk met zekerheid kon worden toegeschreven. In 1482 wordt hij voor het eerst vermeld in de archieven als hij werk verkoopt aan het Sint Hieronymusdal-klooster (ook wel Lopsen genoemd) in Oegstgeest. In dit klooster werd hij mogelijk ook opgeleid tot kunstschilder, hoewel hij ook in Brussel of Antwerpen opleiding zou kunnen hebben genoten.

Hij schilderde vooral bijbelse thema's, zoals een drieluik van de bewening van Christus en een drieluik van de kruisiging, beide voor het Mariënpoel-klooster in Leiden. Deze drieluiken bevinden zich nu in Stedelijk Museum De Lakenhal in Leiden. Ook kreeg hij opdrachten van het Leidse stadsbestuur. Waarschijnlijk had Engebrechtsz. een groot atelier waar hij, samen met zijn zoons en andere leerlingen, religieuze kunst produceerde. Onder invloed van zijn zoons ging zijn latere werk steeds verder richting het in Antwerpen populaire maniërisme. Deze maniëristische invloed is vooral goed te zien in de twee drieluiken.

(bron Wikipedia)

Jan van Scorel (Schoorl, 1 augustus 1495 - Utrecht, 6 december 1562)

Over het leven van Jan van Scorel zijn we goed ingelicht, onder andere dankzij Carel van Mander. Jan van Scorel was de onwettige zoon van een dorpspastoor. Hij bezocht de Latijnse school in Alkmaar en kreeg vervolgens een schildersopleiding van Cornelis Willemsz. te Haarlem. Hij was vervolgens vanaf 1512 assistent van Jacob Cornelisz. van Oostsanen in Amsterdam, waarna hij vermoedelijk nog korte tijd bij Jan Gossaert te Utrecht werkte.
In 1518 begon Jan van Scorel aan een lange reis, die hem eerst door Duitsland voerde. In Neurenberg ontmoette hij Albrecht Dürer, die een grote invloed op hem uitoefende. Deze invloed is merkbaar in het eerste grote werk van Jan van Scorel dat bewaard is gebleven, het Obervellach-triptiek uit 1519 (Obervellach, Sankt Martin), dat ontstond tijdens zijn reis door Oostenrijk. Jan van Scorel trok vervolgens via Venetië over zee naar het "Heilige Land" (Palestina), waar hij Bethlehem en Jeruzalem aandeed. Terug in Italië hield hij zich weer in Venetië op, waar hij de invloed van Giorgione onderging.
In 1522 werd hij door de uit Utrecht afkomstige paus Adrianus VI benoemd tot opzichter van de pauselijke kunstcollecties in het Belvédère, als opvolger van Rafael. Hij woonde in de pauselijke appartementen te Rome en had volop gelegenheid de antieke beeldhouwwerken en de Italiaanse renaissancekunst van Rafael en Michelangelo grondig te bestuderen. Hij schilderde in deze tijd twee portretten van de paus.
Na de dood van Adrianus VI in 1523 keerde Jan van Scorel echter weer naar Utrecht terug. Hij baarde opzien met zijn Italiaans geïnspireerde kunst en kreeg spoedig opdrachten, onder meer van Domdeken Herman van Lochorst, die tot de vriendenkring van Adrianus VI had behoord. Voor hem schilderde Jan van Scorel in 1526-1527 het zogenaamde Lochorst-triptiek, dat oorspronkelijk in de Domkerk stond opgesteld, en dat zich thans in het Centraal Museum in Utrecht bevindt.
In 1527 week hij wegens politieke onlusten uit naar Haarlem, waar hij nieuwe begunstigers vond en waar hij Maarten van Heemskerck opleidde. Jan van Scorel trad toe tot de Haarlemse Jeruzalembroederschap, waarvoor hij enkele portretseries vervaardigde. Het onderstaande stuk geldt als een van de eerste groepsportretten in de Nederlandse schilderkunst.
Terug in Utrecht (1530) zette hij een grote werkplaats op, waar Anthonie Mor tot zijn leerlingen behoorde.
Jan van Scorel was tussentijds (in 1528) benoemd tot kanunnik van de Mariakerk in Utrecht, waarmee hij een voornaam geestelijk ambt bekleedde. Hij leefde echter samen met Agatha van Schoonhoven, en het paar kreeg vier zonen en twee dochters. Zijn taken als kanunnik liepen uiteen van het beheren van landgoederen tot het aankopen van wijnen voor het kapittel. Voor de Mariakerk ontwierp hij onder meer een oksaal en enkele gebrandschilderde ramen.
Dankzij zijn goede contacten en als gevolg van zijn missies namens het kapittel ontving Jan van Scorel enkele opdrachten voor grote altaarstukken. Rond 1540 schilderde hij drie veelluiken voor de abdij in het Noord-Franse Marchiennes. Hiervan wordt het Jacobus- en Stefanusaltaarstuk tegenwoordig in het museum van Dowaai bewaard. Rond 1542 vervaardigde hij een bewaard gebleven drieluik voor de Grote Kerk van Breda, in 1550 volgde een opdracht voor de Nieuwe Kerk te Delft.
Eervolle opdrachten waren de decoratie en organisatie van de intochten in Utrecht van Karel V in 1540 en van Filips II in 1549. In 1550 nam hij deel aan de restauratie van het veelluik met het Lam Gods van de gebroeders Van Eyck te Gent. Het blijft een onbeantwoorde vraag of Jan van Scorel de Utrechtse Domtoren op dat werk toegevoegd heeft.
In de jaren 1549 tot 1553 ontplooide Jan van Scorel verschillende nevenactiviteiten als ingenieur. Zijn projecten omvatten het verbeteren van de haven van Harderwijk, het verdiepen van verschillende rivieren en het droogleggen van de Zijpe. Veel succes had hij echter niet met deze werkzaamheden.
Na zijn dood kreeg Jan van Scorel een praalgraf in de Mariakerk, dat voorzien was van zijn portret, geschilderd door Anthonie Mor. Zo'n monument voor een kunstenaar was destijds uniek in de noordelijke Nederlanden en getuigt van de waardering die de schilder al tijdens zijn leven genoot.

(bron Wikipedia)