In 1665 koopt Daniel van Gheel Heer van Spanbroek [1628-1705] stadserven 19 en 20 in park C. Hij is in 1652 getrouwd met de burgemeestersdochter Johanna Boom[1633-1711] en de naastliggende erven 21 en 22 zijn gekocht door de broer van Johanna, mr. Abraham Boom, met de bedoeling daarop twee gelijke dubbele huizen te bouwen. De twee huizen komen gereed in 1669.
Van Gheel koopt dan ook aangrenzende erven aan de Keizersgracht waar, nadat de buurvrouw van Herengracht 470, de erfgename en inmiddels weduwe Anna Boom en zuster van Joanna Boom, daar al twee stadserven heeft gekocht. Achter beide huizen, aan de Keizersgracht, een komt ook weer een gezamenlijk ontworpen gebouw met twee koetshuizen waartussen vier woonhuizen. Waarvan de twee door Van Gheel gebouwde Keizersgracht 567a en b spoedig tot één huis zijn verbouwd en zo is getaxeerd in 1672. Daniel van Gheel heeft het huis bewoond, evenals zijn weduwe. Ook haar schoonzoon, burgemeester mr. Gerrit Hooft[1649-1717], die dan getrouwd is met Elisabeth van Gheel[1654-1700], is er gaan wonen tot zijn dood op de Keizersgracht.
De twee huizen hebben ook de, al door Vingboons toegepaste, lage ingang op het souterrain met daarboven een ononderbroken bel-etage en ze hebben een gezamenlijk lessenaarsdak. Zoals ook goed te zien is op de tekeningen van het Grachtenboek. Beide huizen hebben een gevel met zandstenen onderpui met een daklijst en attiek. De huizen verschillen niet veel van elkaar, het is te zien aan de balustrade in de attiek boven beide deuren en door de plaatsing van de drie bekronende beelden.
Na het overlijden van Joanna Boom is het huis al door de erven in 1711 voor ƒ 46.000,- verkocht aan de katholieke, uit Brugge afkomstige, koopman Pedro Francisco de Kesschietre van Havre, die met zijn vrouw Maria Catrina Jacobs[†1726] erin gaat wonen. Hij maakt vele schulden en verdwijnt in 1734 naar Lisse en later naar Uden. Zijn dochter Maria Theresia
trouwt met Jean Baptiste Barbou van Herengracht 599. Daarna wordt het huis langere tijd verhuurd, in 1739-1746 woont er de katholieke koopman mr. Theodorus van Steenoven [1687-1746] van wie de weduwe Maria Jacoba van Tetz na 1749 op Herengracht 462 woont. In 1744 wordt het huis bij executie voor ƒ 78.000,- verkocht aan Cornelis Munter [1717-1750] lid van de firma Andries Pels & Soonen en schepen in 1742. Hij gaat in 1745 in het huis wonen met zijn dan 19-jarige vrouw Margaretha Camelia van de Poll, volgens Bicker Raye «een seer schoon mens», dochter van mr. Harmen Henrik van de Poll van Herengracht 619 en Herengracht 473. Hij laat het huis moderniseren, onder andere krijgt de grote kamer aan de tuinzijde een fraaie betimmering met bijpassend stucwerk. Jacob de Wit schildert in 1746 een plafond, een schoorsteenstuk en deurstukken en het trappenhuis krijgt een rococo aankleding.
In 1874 wordt het pand voor ƒ 75.000,- verkocht aan de rijke, uit Duisburg afkomstige koopman in suiker (Otto) Rudolph vom Rath [1830-1914] die er met zijn vrouw Anna Maria Louise Bunge [1839-1918] gaat wonen. Het huis was al eerder met een verdieping verhoogd, maar nu werd de gevel weer gewijzigd en het pand een zeer ingrijpende verbouwd. Bij die verbouwing wordt alleen de zaal gespaard, maar de gevel wordt vervangen door een geblokte hardstenen onderpui met daarboven grotendeels in pleisterwerk uitgevoerde façade onder rechte lijst met vele consoles en attiek, in de dan gebruikelijke mengstijl. De vensteromlijstingen in de astravee worden van voor die tijd karakteristieke gebogen frontons voorzien door de architect S. W. van Rouendalen uitgevoerd door stukadoor G.D. Martens. Na de dood van Anna Maria Louise Bunge blijft haar enig overgebleven zoon Edwin vom Rath [1863-1940] ongetrouwd in het huis wonen en zet de zaken van zijn vader voort. Hij is een van de merkwaardigste Amsterdammers van zijn tijd en zeer actief gaan richten op het verzamelen van kunst en vom Rath was goed bevriend met de Amsterdamse verzamelaar Otto Lanz. En hij is dan ook betrokken bij vele Amsterdamse culturele instellingen, vaak als bestuurslid of benefactor. Tijdens de bezetting maakt Edwin een dodelijke val bij de verduistering van de hoge ramen van zijn huis. Na zijn overlijden vermaakt hij 74 van zijn prachtige Italiaanse schilderijen aan het Rijksmuseum.
In 1941 wordt het huis voor ƒ 100.000,- door de Kas-Vereeniging als executrice van de nalatenschap van Edwin vom Rath verkocht aan de Kunsthandel v/h J.Goudstikker van de beruchte Duitser Alois Miedl op Herengracht 458. Bij het afmijnen b1eef Miedl juist even boven de kunsthandelaar Pieter de Boer van Herengracht 474 en 512. Na de oorlog krijgt in 1945 de befaamde schilder Han van Meegeren [1889-1947] in het huis de gelegenheid te bewijzen, dat hij schilderijen van Vermeer en de Hoogh heeft vervalst. Dat wilde hij graag bewijzen omdat hij anders beschuldigd zou worden van collaboratie, waarop de doodstraf stond in die tijd. In 1949 wordt het huis voor ƒ 316.000,- gekocht door de Koninklijke Lederfabriek Oisterwijk NV, een dochtermij van de Amsterdamsche Lederfabriek NV, die er beiden hun kantoor in vestigen. In 1950 werd het huis geheel gerestaureerd door de architect ir. H. Schöngut. En de schilderingen van Jacob de Wit zijn toen in hun volle luister hersteld. In 1967 is het huis door Hagemeyer & Co.’s Handelmij, die dan al gevestigd is op nummer 466, geannexeerd. Het wordt gebruikt voor de directie van Hagemeyer & Co. Na 1975 is het door andere bedrijven als kantoor gebruikt. Van 1992-1993 of 1994 is in dit pand tijdelijk het Kattenkabinet gevestigd geweest, maar dat museum is weer terug verhuisd naar Herengracht 497. Nu is het in gebruik als kantoor door Cocon Vastgoed Management B.V.
Als u opmerkingen of aanvullingen hebt op de tekst hierboven, wilt u dan ook het huisnummer erbij vermelden.
Uw e-mail adres wordt alleen maar gebruikt om eventueel op uw opmerkingen te reageren.
Foto's of andere informatie vande panden kun u ook zenden naar info@amsterdamsegrachtenhuizen.info.