Gebouwd 1963-1967
Architect ir. H. ´t Hoen (P.W. Amsterdam)
Opdrachtgever Amsterdam
Monument -
1853 : SS 262 (huisnummer 1853-1875)
1808 : 50 5587 (verpondingsnummer)
1796 : 50 334 (kleinnummer)
1732 : 50 5398 (verpondingsnummer)
Kadast: D 5777 (kadaster oud)
Omstreeks 1614 verkoopt de stad de grond aan de westzijde van de Herengracht. Het terrein is verkaveld in erven van dertig voet breed, dat is ongeveer 8,5 m, wat erg ruim is, want een breedte van twintig voet is de gebruikelijke huisbreedte. Maar omdat er huizen voor de rijkere inwoners moeten komen is er gekozen voor de breedte van 30 voet. Maar er is dan nog niet zoveel belangstelling voor, waardoor de kopers van de originele kavels deze zijn gaan opsplitsen in kleinere kavels van 20 voet en deze weer verkopen of ze zetten drie huizen op twee kavels, zoals ook hier gebeurd is, maar waarbij 34 wat breder is als de andere twee huizen.
Door Jacob Pietersz Nagtglas, de zoon van de vroegere stadsfabriekmeester Pieter Jacobsz Nachtglas, wil de grond zo voordelig mogelijk te exploiteren en koopt twee kavels om er drie panden, Herengracht 30, 32 en 34 en een mouterij op de zetten. In de zomer van het volgend jaar komen er klachten bij de stedelijke regering, dat Jacob op het gekochte terrein, achter de drie huizen, een mouterij bouwt, het is een groot, dwars geplaatst gebouw. Dat soort bedrijven horen toch niet aan de gracht, vinden de bewoners. De stadsbestuurders zijn het eens met de klachten en zij schijnen inderdaad nog met Jacob te zijn gaan praten, maar Jacob is niet van zijn voornemen af te brengen. Aan de hand van de verkoopcondities van de grond kan de stad de bouw van de mouterij niet verbieden.
De mouterij van Jacob Pietersz Nagtglas krijgt de naam "Mijn Glas loopt ras". Het bedrijfsgebouw staat achter de woonhuizen en is bereikbaar via het poortje links in Herengracht 34, zoals goed te zien is op de tekening uit het grachtenboek. Boven het poortje staat de spreuk.
Op 10 mei 1629 verkoopt Jacob Pietersz de mouterij aan Melchior van Hoorn, die ook in de verkoopakte vermeld staat als eigenaar van het belendend perceel Herengracht 32. Van Hoorn woont zelf op Herengracht 38. Bij het verkochte complex behoort ook een "erff ende schuyr" aan de Keizersgracht achter de brouwerij.
Melchior lijkt de mouterij verhuurd te hebben aan Adriaen Willemsz Bruyn, die woont op Herengracht 12, want als Melchior de mouterij verkoopt, bevat de verkoopakte de bepaling, dat Adriaen Willemsz Bruyn "uyt dese mouterije ende gevolge van dien" al zijn eigendommen mag meenemen. Deze verkoop vindt plaats op 27 november 1645. De koopsom bedraagt ƒ 23.000,- en de koper is Claes Jansz Clopper [ca. 1600-1666] uit Oostzaan, reder ter walvisvaart en traankoper. Claes Jansz woont op Keizersgracht 35 en lijkt nu het gebouw te gebruiken als pakhuis. In een akte van 14 juli 1703, die betrekking heeft op een belendend perceel, is sprake van "het pakhuys van de weduwe Clopper". Na de dood van Claes Jansz Clopper is het pakhuis gegaan naar Claes' zoon, Jan Klopper die dan zelf op Herengracht 34 woont. En het gaat vervolgens naar zijn broer mr. Nicolaas Klopper[1636-1681] die eveneens reder en walvisvaarder is en het pakhuis weer nalaat aan zijn vrouw Margaretha le Gouche [†1727]. Haar dochter Wendela Klopper[†1732], die een kleindochter is van Claes Jansz, trouwt met de koopman en regent Nicolaas Calkoen [1666-1738], die schepen is in 1720 en in de raad zit van 1731 tot 1738.
Nicolaas Calkoen zijn dochter Margaretha Calkoen [1703-1728] huwt met de brouwer mr. Pieter Rendorp, heer van Marquette [1703-1760] en die tussen 1746 en 1760 acht maal burgemeester is geweest. Ten slotte komt het huis en de voormalige mouterij in handen van diens zoon, de bekende staatsman mr. Joachim Rendorp, heer van Marquette [1728-1792] en in de periode 1781-1792 vijf maal burgemeester. In die jaren wordt het huis verhuurd: in 1674 woont er de medicus dr. Jeannes Bonevael, in 1739 de koopman Jacobus Sappius, die later op Herengracht 128 gaat wonen, 1742 behalve laatstgenoemde Elisàbeth Groenewout (weduwe van de uit Deventer afkomstige boekverkoper Hendrik van de Gaete[1682-1719] met haar zoon, de makelaar Coenraad van de Gaete, huurprijs f 775,- per jaar). Coenraad [†1759] woont er nog in 1754 bij zijn huwelijk met Alida de Reus. Andere bewoners in die tijd zijn: 1773 Arend Willem Versluys en Jan C. Dippel, 1774 Maria Deth, de weduwe van genoemde Versluys, met Dippel, 1777-1789 Adolph Cuper (die in 1773-1775 op de Herengracht even ten noorden van de Blauwburgwal woonde) over man van het kuipers- en wijnverlatersgilde, met Johan Friedrich Rasche {1777-1781). Het huis aan de gracht wordt aan het einde van de achttiende eeuw vervangen door een pakhuis met puntgevel, wederom genaamd “Mijn Glas loopt ras”, waarin boven een lage pui vier gekoppelde hijsdeuren met rechthoekige zijvenstertjes en ronde lichten in de top. Deels te zien onder het tabblad “foto”.
Rond 1793- 1839 heeft de zeilmaker Jan Mannoury van Herengracht 36 het in gebruik, die in 1805 f 700,- huur per jaar betaalt; een zolder van het gebouw is in 1805 verhuurd aan de firma Ruys & Zimmerman voor f 240,- per jaar van Herengracht 28, een andere zolder wordt verhuurd aan H. Koch voor f 120,- per jaar. Een onderstuk van het pakhuis is verhuurd aan de firma Van Kuch, Deune & Hilger voor f 230,- per jaar, die zit op Herengracht 69. Het pakhuis aan de straat is reeds in 1832 in handen van de stad. Het gehele complex bestaat in het midden van de negentiende eeuw uit drie pakhuizen.
Als u opmerkingen of aanvullingen hebt op de tekst hierboven, wilt u dan ook het huisnummer erbij vermelden.
Uw e-mail adres wordt alleen maar gebruikt om eventueel op uw opmerkingen te reageren.
Foto's of andere informatie vande panden kun u ook zenden naar info@amsterdamsegrachtenhuizen.info.