< Hobbemakade Rijksmuseum voorzijde Jan Luijkenstraat >
In 1817 wordt het museum samen met de uit Den Haag afkomstige nationale prentencollectie overgebracht naar het Trippenhuis, een 17de-eeuws groot dubbelhuis aan de Kloveniersburgwal waar dan de voorloper van de huidige Koninklijk Nederlandse Academie van Wetenschappen al in gehuisvest is. Tot verdriet van directeur Apostool worden onder meer de historische voorwerpen in de jaren 1820 aan het inmiddels in Den Haag opgerichte Kabinet van Zeldzaamheden toegewezen. In Haarlem komt in 1838 in Paviljoen Welgelegen een apart museum voor de dan moderne, 19de-eeuwse kunst.
Anders dan onder Lodewijk Napoleon worden in die tijd, onder directeur Apostool, vrijwel geen grote aankopen meer gedaan. Daar is geen geld meer voor.
De verwerving van de verzameling, die de Amsterdamse bankier Adriaan van der Hoop in 1854 aan de gemeente Amsterdam naliet, was dan ook allerminst vanzelfsprekend. Het bestuur van de stad geloofde niet in het belang van de 224 schilderijen voor het aantrekken van vreemdelingen naar de stad. Dat bestuur stelde als voorwaarde dat door vrijwillige particuliere bijdragen ƒ 40.000 van de ƒ 50.000 voor de successierechten moest worden opgebracht. Hadden enkele welvarende burgers de 224 schilderijen niet voor het land willen behouden, dan waren de meesterwerken naar het buitenland verdwenen. Zodoende zijn belangrijke werken als Rembrandts Het joodse bruidje en Vermeers Brieflezende vrouw nu in het Rijks te zien.
Als u opmerkingen of aanvullingen hebt op de tekst hierboven, wilt u dan ook het huisnummer erbij vermelden.
Uw e-mail adres wordt alleen maar gebruikt om eventueel op uw opmerkingen te reageren.
Foto's of andere informatie vande panden kun u ook zenden naar info@amsterdamsegrachtenhuizen.info.