De Noordse Compagnie, ook wel genoemd de Noordsche Compagnie of Compagnie van Spitsbergen of later Groenlandsche Compagnie, is een Nederlands kartel voor de walvisvaart, opgericht door de deelnemende steden, dat bestaat van 1614 tot 1642. Het doel is vooral de winning en de verkoop van traan, een veel gevraagd product. De Compagnie is dan ook van belang om sterker te staan in conflicten met Engelsen en Denen over toegang tot de vangstgebieden. De Nederlanders nemen lange tijd zo'n 40% van alle gevangen Groenlandse walvissen voor hun rekening. In de Republiek heeft de Compagnie jarenlang het handelsmonopolie voor walvistraan in handen. Voor de opslag van de traan zijn o.a. de Groenlandse Pakhuizen gebouwd.
In 1612 wordt voor het eerst melding gemaakt van een Nederlandse commerciële expeditie naar Spitsbergen, nadat men eerder tot de conclusie is gekomen dat de walvisvangst bij Kaap de Goede Hoop geen goede perspectieven bied. De schippers Willem Cornelisz. van Muyden uit Amsterdam en Claes Cornelisz van Sardam vissen dat jaar bij de in 1596 door Willem Barentsz ontdekte eilandengroep. Van Muyden heeft dan onder meer vijf Franse Basken als harpoeniers en een Engelse loods aan boord; de overige bemanningsleden zijn afkomstig uit Noord-Holland. Sardam vaart in Engelse dienst. Twee jaar later richten kooplieden uit Amsterdam, Delft en Medemblik met belangen in de walvisvaart op 27 januari 1614 de Noordse Compagnie op. De Compagnie verkrijgt op die datum voor een periode van drie jaar van Staten Generaal het octrooi, dat wil zeggen. het alleenrecht om te vissen in de Arctische kustwateren, waarvoor ze ook een bedrag betalen aan de Staten Generaal. Al snel sluiten zich anderen uit alle belangrijke Nederlandse havensteden bij de Compagnie aan. Het door de Staten Generaal verleende octrooi wordt in 1617 met vier jaar verlengd en daarna tot 1642 nog enkele malen vernieuwd.
Om de handel goed te laten verlopen zijn er vijf pakhuizen aan de Keizersgracht gebouwd in 1621. Deze bouw is gefinancierd door kooplieden die deelnemen aan de Compagnie. Hier vergadert de Compagnie dan ook. Van deze vijf pakhuizen hebben er drie grote traanputten, deze pakhuizen, Keizersgracht 40 – 44, staan er nog, de andere twee, Keizersgracht 38 - 36, zijn in 1870 afgebroken en hiervoor is de van den Ende school gekomen.
Voor elke tocht, die een kamer van de Compagnie organiseert, stort een aantal personen geld - zij participeerden dus - en na afloop van zo’n tocht wordt de winst direct verdeeld. Lambert van Tweenhuyzen, Hans Claesz, Tymen J. Hinlopen, en Jacques Nicquet behoorden tot de eerste inleggers.
De bewindhebbers van de Noordse Compagnie worden gekozen door de magistraten van de stad waar een kamer gevestigd is uit de hoofdparticipanten. De kamers zijn zelfstandige economische eenheden met eigen kapitaal, eigen schepen en een eigen traankokerij en behuizing in het vangstgebied. Er waren kamers in Amsterdam, Hoorn, Enkhuizen, Rotterdam en Delft. Vanaf 1616 nemen ook Zeeuwen deel in de Compagnie en krijgen ook Vlissingen, Middelburg en Veere een kamer. In 1636 worden twee Friese kamers opgericht: Harlingen en Stavoren.
Als Compagnie verdedigen de gezamenlijke kamers hun rechten tegen anderen die in het octrooigebied ter walvisvaart gaan, zo nodig gesteund door een of meer oorlogsschepen van de Admiraliteit. Ze maken ook afspraken om de traan niet beneden een afgesproken minimumprijs te verkopen; er staat een hoge boete op overtreding van deze afspraak. De kamers delen in elkaars winsten waardoor ze niet in verleiding komen onder de prijs te handelen. Deze kartelafspraken gaan vooral over traan, maar betreffen later ook balein. Participanten dragen per scheepsreis het risico voor de activiteiten van een bepaalde kamer. Kooplieden hebben vaak in meerdere kamers een aandeel.
Veel grote investeerders steken hun geld na de oprichting van de West-Indische Compagnie in 1621 liever in deze onderneming. Kleinere participanten blijven in de Noordse Compagnie. Na 1630 worden door de Compagnie ook wel schepen voor gezamenlijke rekening uitgereed.
Het vangstgebied van de Noordse Compagnie strek zich uit van de Straat Davis bij Newfoundland tot het Russische Nova Zembla. De walvisvaart is strikt seizoensgebonden. Schepen en bemanningen verlaten in juni de diverse havens van de Republiek. Na een drie weken durende reis arriveren zij in de kustwateren van Spitsbergen of Jan Mayen. In september of uiterlijk oktober keren de schepen weer naar de Republiek terug.
Al spoedig worden op Jan Mayen en Amsterdam-eiland, en wat later ook op het eilandje Zeeuwse Uitkijk, traankokerijen gebouwd waar het walvisspek wordt verwerkt. Dit scheelt bij het vervoer naar Nederland aanmerkelijk in laadruimte en stank. Het walvisvangststation op het Spitsbergse Amsterdam-eiland wordt dan Smeerenburg genoemd. Hierover is veel bekend geworden door archeologisch onderzoek dat rond 1980 door Nederlandse onderzoekers is verricht. Iedere kamer beschikt in Smeerenburg over eigen traanovens. Verder zijn er verblijfsgebouwen, werkplaatsen en een klein fort. In deze onherbergzame noordwesthoek van Spitsbergen liggen enkele honderden zeelui begraven die daar zijn gestorven gedurende de 17e eeuw.
Als in het jaar 1642 de octrooiperiode is afgelopen, wordt geen verlenging meer aangevraagd. Waarschijnlijk is de Compagnie dan al grotendeels uiteengevallen. Er is echter nooit een formele opheffingsvergadering gehouden. De kamers van Amsterdam en Harlingen blijven als onderneming voortbestaan. De walvisvaart is nu een voor iedereen toegestaan bedrijf geworden. Veel lieden die voorheen voor een van de kamers van de Noordse Compagnie voeren komen nu in particuliere dienst. Gaat het in de tijd van de Compagnie om zo'n 15 schepen per jaar; kleine partenrederijen rustten in de tweede helft van de 17e eeuw per jaar ongeveer 200 schepen uit voor de walvisvangst. Het eerste kon de visstand goed verdragen, maar het tweede aantal zorgde op de lange duur voor het decimeren van de stand van de Groenlandse walvis en de Noordkaper.
Bron o.a. Wikipedia
Als u opmerkingen of aanvullingen hebt op de tekst hierboven, wilt u dan ook het huisnummer erbij vermelden.
Uw e-mail adres wordt alleen maar gebruikt om eventueel op uw opmerkingen te reageren.
Foto's of andere informatie vande panden kun u ook zenden naar info@amsterdamsegrachtenhuizen.info.