Aan het einde van de 18e eeuw wordt het opnieuw verbouwd, het pand is verhoogd en misschien wel helemaal geheel opnieuw optrokken in de huidige stijl, waarbij een hoogst on-Amsterdams geheel is ontstaan.
De opmerkelijke natuurstenen Lodewijk XVI gevel, krijgt boven de lage geblokte ingangsverdieping over de volle hoogte doorlopende panelen op de brede vensterdammen. Wonderlijk is hierbij de tegenwoordige simpele afsluitende houten lijst, die echter misschien niet de oorspronkelijk is.
Ook worden de balkenlagen opnieuw gelegd, waarbij de begane grond lagere verdiepingshoogte krijgt en de bel etage heel hoge, geheel anders dan ervoor, zoals te zien is op de tekening van Caspar en de huidige situatie. Het voorste trappenhuis wordt aangepast aan de nieuwe verdiepingshoogte en ook in het achterhuis wordt een trappenhuis aangebracht.
Het interieur wordt geheel aan representatie opgeofferd: op de hoofdverdieping komen ondiepe voor-en achterzalen en verder de twee enorme trappenhuizen.
In de voorzaal bevindt zich nog een dessus-de-porte van Adriaan de Lelie uit 1790. De executeurs van de nalatenschap van Aernout David van Lennep, die ƒ 824.000 nalaat, verkopen het complex in 1796 voor f 77.000 aan de bankier Frederik Lodewijk Braunsberg (1745-1815) van Herengracht 252. Hij gaat in het huis wonen en heeft zijn kantoor boven de stal aan de Keizersgracht. Deze katholieke Berlijner is zonder een cent op zak naar Amsterdam gekomen en begint zijn loopbaan hier als bediende bij Vernède & Cazenove, maar heeft zich hier als beurshandelaar een fortuin verworven.
Na de dood van Braunsberg wordt in 1817 diens in Amersfoort geboren zwager Johannes Kluppel (1756-1830), deelgenoot in de firma Braunsberg & Co., de eigenaar van het complex. Kluppel heeft eerst op Herengracht 364 gewoond en
is sinds 1815 als eigenaar op Herengracht 493 aan de overzijde gevestigd.
Hij laat daarom 448 bewonen door zijn dochter Wilhelmina Kluppel (1792-1862) die getrouwd is met Jan Constantijn Nicolaas van Eys (1791-1838). Dit echtpaar verhuist in 1824 naar Herengracht 450, nadat het pand door Johannes Kluppel zelf is gekocht. Dan wordt 448 betrokken door Wilhelmina' s broer, de koopman Jan Jacob Kluppel (1794-1862) en wordt in 1833, na de dood van zijn moeder Susanna Jacoba Titsingh (†1832), eigenaar van 448 met bijbehorend pakhuis en kantoor op Keizersgracht 495 waarvan het kantoor nog steeds is verhuurd aan de firma Beaunsberg & Co.
Nadat Jan Jacob Kluppel is overleden, gaat het complex over op diens zoon Johannes Jacob Kluppel (1825-1889) die er dan in gaat wonen.
In 1890 wordt het pand voor ƒ 27.500 verkocht aan de Vereeniging van voorbereidend universitair onderwijs, die 448 weer in het zelfde jaar voor ƒ 51.000 overdoet aan mr. Gerard Willem Schimmel, advocaat.
Schimmel gaat in het huis wonen, maar vlucht al spoedig, in verband met door hem gepleegde frauduleuze handelingen, naar het buitenland. Zijn zaakwaarnemer mr. G. Baggerman verkoopt Herengracht 448 in 1891 voor f 60.500 aan de NV Alg. Mij voor Levensverzekering en Lijfrente.
Het pand doet dan tijdelijk dienst als Gerechtshof gedurende de verbouwing van het Paleis van Justitie aan de Prinsengracht. Het schijnt dat mr. Schimmel daar, in zijn voormalig huis, voor zijn rechters heeft gestaan.
In 1895 wordt het, na een tijdlang te hebben leeggestaan, voor ƒ 56.000 eigendom van de St Willebrordus Stichting te Amsterdam. Van 1896 tot 1898 is er het Zander-Instituut onder leiding van J. Nieuwenhuis gevestigd en van 1898-1911 het R.K. Gymnasium. Dat is dan al gevestigd op 446 en in 1911 verhuist het R.K. Gymnasium Ignatius College naar de Hobbemakade.
In 1911 wordt het huis voor ƒ 75.000 verkocht aan Johannes Wilhehnus Godefridus Lasance, meubelfabrikant.
Lasance laat het pand door architect A. Jacot vergroten en aankleden. Jacot ontwept een nieuwe toegangsdeur van smeedijzer en de trapleuning van het voorste trappenhuis. En ook de hal op de bel-etage met het tonronde plafond.
Ook de kap van het achterhuis wordt vervangen door een plat dak met een extra verdieping eronder.
In 1918 verkoopt hij het voor ƒ 195.000 aan Gerrit Jan Kersken, expediteur. Ook deze gebruikt het voor zijn kantoor en een gedeelten ervan verhuurt hij.
In 1923 wordt voor ƒ 200.000 Pieter Vuyck, bankier uit Bussum de eigenaar, die het pand in hetzelfde jaar voor dezelfde prijs overdoet aan de NV Handehnaatschappij H. Albert de Bary & Co., die ook 450, 452, 454 en 456 verwerft.
H. Albert de Bary in Amsterdam wordt in 1919 opgericht door Heinrich Albert de Bary, Disconto Gesellschaft te Berlijn en Norddeutsche Bank te Amsterdam.
Door een fusie in 1929 tussen Deutsche Bank en Disconto Gesellschaft wordt het een filiaal van Deutsche Bank in Amsterdam, dat dan op de Herengracht 380 zetelt, onderdeel van H. Albert de Bary & Co NV.
Deutsche Bank in Berlijn bezit meer dan 90% van de aandelen van De Bary, als het filiaal in 1945 door de Nederlandse regering wordt geconfisqueerd. In 1954 wordt de H. Albert de Bary & Co NV geprivatiseerd.
De 3 rechtsopvolgers van Deutsche Bank verkrijgen een minderheidsaandeel van 20% in De Bary. Drie jaar later wordt Deutsche Bank opnieuw gevestigd en in 1977 bezitten de Amro Bank en de Deutsche bank beide 50% van de aandelen in H. Albert de Bary & Co NV. In 1988 neemt de Deutsche Bank alle aandelen over van ABN, in 1993 wordt de naam gewijzigd in Deutsche Bank de Bary NV, in 1998 in Deutsche Bank en vertrekt in 2011 naar de Zuidas.
Na een restauratie in 2012 is het nu weer in gebruik als kantoorruimte voor diverse bedrijven, waaronder de vermogensbeheerder Velthuyse & Mulder.
Als u opmerkingen of aanvullingen hebt op de tekst hierboven, wilt u dan ook het huisnummer erbij vermelden.
Uw e-mail adres wordt alleen maar gebruikt om eventueel op uw opmerkingen te reageren.
Foto's of andere informatie vande panden kun u ook zenden naar info@amsterdamsegrachtenhuizen.info.